Hoe kunnen we helpen?
Verlenging van de 30%-regeling is in strijd met de driemaandeneis
Bron: Conclusie advocaat-generaal, Hoge Raad 29 september 2015
Een in India geboren man (hierna: X) werkt sinds 2009 voor een werkgever in Nederland. Voor deze dienstbetrekking is hem de 30% regeling toegekend. Op 1 december 2012 neemt hij ontslag. In februari 2013 krijgt hij een appartement in Nederland. Per 2 mei 2013 treedt hij in dienst bij een nieuwe werkgever.
X heeft verzocht om verlenging van de 30%-beschikking, maar zijn verzoek is afgewezen. Reden hiervoor is dat de periode tussen het einde van het dienstverband bij de oude werkgever en het begin van het nieuwe dienstverband langer is dan drie maanden.
Verandering van werkgever met 30% ruling: Als je de 30% ruling al hebt en je wilt van werkgever veranderen, dan kun je via de nieuwe werkgever opnieuw een aanvraag indienen zolang je tussen twee banen niet langer dan 3 maanden werkloos bent geweest.
Rechtbank Gelderland (nr. 13/7548, ECLI: NL: RBGEL: 2014:3133) en in hoger beroep Rechtbank Arnhem-Leeuwarden (nr. 14/00586, ECLI: NL: GHARL: 2015:2043) hebben geconcludeerd dat het hoger beroep en hoger beroep van X ongegrond zijn. Voortzetting van de 30%-uitspraak is in strijd met de drie maandeneis. Volgens het hof geeft de toepasselijke wetgeving geen ruimte om anderszins te bewijzen dat X over schaarse specifieke deskundigheid beschikt. De uitspraak geeft ook geen ruimte om te kiezen voor een gekozen periode waarin de werknemer niet beschikbaar is op de arbeidsmarkt om huisvesting te zoeken, aldus het hof. X heeft beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
Advocaat-generaal Niessen stelt dat het verzoek van X om voortzetting van het 30%-arrest moet worden beoordeeld aan de hand van de wetstekst die in 2013 gold. Volgens de advocaat-generaal blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat het 30%-arrest geen ruimte biedt om anderszins aan te tonen dat een belanghebbende over de vereiste schaarse en specifieke deskundigheid beschikt. Bovendien heeft de wetgever bewust gekozen voor een forfaitaire regeling en een niet-inhoudelijke beoordeling van de driemaandstermijn is daarmee in overeenstemming.
Conclusie: het beroep is ongegrond.